Menu

Oprichting en Samenstelling Europese Unie

De Europese Unie (EU) is ontstaan uit de behoefte aan samenwerking en integratie in Europa na de Tweede Wereldoorlog. Het idee was om een nauwere band tussen Europese landen te creëren om vrede, stabiliteit en welvaart te bevorderen en om herhaling van de verwoestende conflicten uit het verleden te voorkomen.

Oprichting
Het proces begon met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 door zes landen: België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland. Deze gemeenschap was gericht op het beheer van de kolen- en staalindustrieën van de deelnemende landen, die cruciaal waren voor de wederopbouw van Europa na de oorlog.
In de daaropvolgende jaren werden verdere stappen gezet naar Europese integratie. Het Verdrag van Rome werd ondertekend in 1957, waarmee de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) werden opgericht. Deze organisaties werkten aan het bevorderen van economische samenwerking en het creëren van een gemeenschappelijke markt.
Door de jaren heen hebben verschillende verdragen en akkoorden de Europese integratie bevorderd en uitgebreid. De EU, zoals we die vandaag kennen, werd gevormd door het Verdrag van Maastricht, dat in 1993 van kracht werd. Dit verdrag bracht de Europese Gemeenschap samen met nieuwe pijlers van samenwerking op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid, justitie en binnenlandse zaken en legde de basis voor de invoering van de euro als gemeenschappelijke munteenheid.
Sindsdien is de EU gegroeid, zowel in termen van het aantal lidstaten als in de reikwijdte van haar bevoegdheden. Naast economische integratie heeft de EU ook op vele andere gebieden samengewerkt, zoals milieubescherming, sociale zaken, justitie en mensenrechten. De Europese Unie blijft een uniek en complex project dat voortdurend evolueert om te voldoen aan de uitdagingen van de 21e eeuw.

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
Het primaire doel van de EGKS was om een supranationale autoriteit op te richten, die de productie van kolen en staal in de deelnemende landen zou reguleren en coördineren.
De samenwerking binnen de EGKS was gericht op verschillende aspecten:

  1. Verzekeren van vrede
    Een van de belangrijkste doelen was om de economieën van Europese landen, vooral Duitsland en Frankrijk, nauwer met elkaar te verbinden, met als doel het voorkomen van oorlogen over grondstoffen zoals kolen en staal, die cruciaal waren voor de wapenindustrie.
  2. Bevorderen van economische groei
    Door samenwerking in de kolen- en staalindustrieën wilden de deelnemende landen economische groei stimuleren en de wederopbouw van Europa na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog ondersteunen.
  3. Het wegnemen van handelsbelemmeringen
    De EGKS beoogde het wegnemen van handelsbelemmeringen en het creëren van een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal binnen de deelnemende landen.
  4. Supranationale autoriteit
    Een belangrijk aspect van de EGKS was de oprichting van een supranationale autoriteit die verantwoordelijk was voor het toezicht op de naleving van de regels en voorschriften binnen de industrieën van kolen en staal, wat een vroege stap was richting Europese integratie.

De EGKS legde dus de basis voor verdere Europese samenwerking en integratie door middel van de oprichting van supranationale instellingen en het bevorderen van economische en politieke samenwerking tussen de deelnemende landen.

Eerste stappen
De eerste stappen op het gebied van spoorwegsamenwerking binnen de EU werden genomen met het Verdrag van Rome in 1957, dat de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) omvatte. De EEG was voornamelijk gericht op economische integratie, maar er was ook enige aandacht voor infrastructuur en transport, waaronder spoorwegnetwerken.
Defensiesamenwerking binnen de EU kwam later tot stand. De EU heeft in de loop van de tijd stappen gezet om een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te ontwikkelen, maar dit proces verliep geleidelijk en wordt nog steeds verder ontwikkeld. Het Verdrag van Maastricht in 1993 legde de basis voor het GVDB door het creëren van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en de Politieke en Veiligheidscommissie. Verdere ontwikkelingen op het gebied van defensiesamenwerking binnen de EU zijn onder meer de oprichting van de Europese Defensieagentschap (EDA) in 2004 en de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) in 2017.
Kortom, terwijl de EU aanvankelijk voornamelijk gericht was op economische samenwerking, zijn er in de loop van de tijd stappen gezet om ook samenwerking op andere gebieden, zoals spoorwegen en defensie, te bevorderen.

Financiële bijdragen
De financiële bijdragen van EU-lidstaten aan de Europese Unie (EU) worden vaak ingedeeld in twee hoofdcategorieën: de EU-begroting en de bijdragen aan de EU-begroting.

  1. De EU-begroting
    Dit is het totale budget van de EU voor een bepaalde periode, meestal zeven jaar, bekend als de meerjarige financiële kader (MFK). De EU-begroting bestaat uit eigen middelen van de EU (bijvoorbeeld douanerechten, btw-opbrengsten en een deel van het bruto nationaal inkomen van de lidstaten) en eventuele andere inkomstenbronnen, zoals boetes en rente-inkomsten. De EU-begroting wordt vastgesteld door onderhandelingen tussen de lidstaten en het Europees Parlement.
  2. Bijdragen aan de EU-begroting
    Dit zijn de financiële bijdragen die individuele EU-lidstaten leveren aan de EU-begroting. Deze bijdragen zijn gebaseerd op een vastgestelde formule, die rekening houdt met factoren zoals het bruto nationaal inkomen (BNI) van elk land. De bijdragen van elk land worden bepaald volgens deze formule en jaarlijks aangepast.

Over het algemeen betalen rijkere EU-lidstaten meer aan de EU dan armere lidstaten, omdat de bijdragen worden berekend op basis van het BNI. Dus landen met een hoger BNI dragen over het algemeen meer bij dan landen met een lager BNI.
Het specifieke bedrag dat elk land aan de EU betaalt, kan fluctueren van jaar tot jaar en wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder economische prestaties, wijzigingen in de EU-begroting en eventuele kortingen of uitzonderingen die aan bepaalde lidstaten worden verleend.
Wil je weten welke landen de grootste netto-bijdragers zijn aan de EU of specifieke bedragen voor bepaalde jaren?

Begroting
Het bedrag van de EU-begroting varieert van periode tot periode en wordt vastgesteld voor een meerjarige periode, meestal zeven jaar. Het huidige meerjarig financieel kader (MFK) loopt van 2021 tot 2027. Voor deze periode is de totale begroting van de Europese Unie vastgesteld op € 1.074.000.000.000 (€1,074 biljoen).
De EU-begroting wordt onderverdeeld in verschillende categorieën, waaronder:

  1. Cohesie en natuurlijke hulpbronnen
    Dit omvat fondsen voor regionale ontwikkeling, cohesie en landbouwbeleid.
  2. Duurzaamheid
    Dit omvat middelen voor klimaatverandering, milieubescherming, energie en vervoer.
  3. Veiligheid en burgerschap
    Dit omvat middelen voor grensbeveiliging, asiel en migratie, en veiligheid.
  4. Global Europe
    Dit omvat middelen voor ontwikkelingssamenwerking, humanitaire hulp en extern beleid van de EU.
  5. Administratie
    Dit omvat de operationele kosten van de EU-instellingen.

De EU-begroting wordt gefinancierd door eigen middelen van de EU, zoals douanerechten, btw-opbrengsten en een deel van het bruto nationaal inkomen (BNI) van de lidstaten, evenals andere inkomstenbronnen zoals boetes en rente-inkomsten.
Het bedrag van de EU-begroting en de verdeling ervan over verschillende categorieën worden vastgesteld door onderhandelingen tussen de lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie.

Personeel
Het aantal mensen dat bij de Europese Unie (EU) werkt, omvat personeel dat werkzaam is bij de EU-instellingen, agentschappen en andere organen. Dit personeel omvat ambtenaren, tijdelijk personeel, contractanten en stagiairs.
Het totale aantal personeelsleden varieert afhankelijk van de behoeften van de EU en kan worden beïnvloed door factoren zoals veranderingen in het beleid, nieuwe wetgeving en projecten, en administratieve herstructureringen.
Over het algemeen schommelt het totale aantal personeelsleden bij de EU-instellingen rond de 40.000 tot 50.000 mensen. Dit aantal omvat personeel bij de:

  • Europese Commissie
  • Europees Parlement
  • Raad van de Europese Unie
  • Hof van Justitie van de Europese Unie
  • Europese Centrale Bank
  • Andere EU-agentschappen en organen

Het is belangrijk op te merken dat dit aantal niet alle mensen omvat, die indirect betrokken zijn bij de EU, zoals personeel bij nationale overheden die zich bezighouden met EU-aangelegenheden, vertegenwoordigers van belangengroepen en lobbyisten, academici en anderen die op verschillende manieren met de EU te maken hebben.